“Ik heb geen herinnering aan een gezin met vader en moeder. Tijdens de evacuatie heb ik hem 1 keer gezien bij een hotelletje in Lunteren. Ik weet alleen nog dat hij heerlijke paling bij zich had. Moeder ging niet mee, zij had denk ik al besloten dat ze niet verder wilde met een man die voor de Duitsers werkte.”
De evacuatie
Pas 4 jaar was Kiek toen, in haar woorden, de “prachtige” luchtlandingen waren. “Ik zag allemaal gekleurde parachutes.” Niet veel later trokken ze in een colonne naar Schaarsbergen waar het gezin de eerste nacht in het stro doorbracht. “Buiten in de achtertuin waren Duitse soldaten aardappels aan het schillen.” Terwijl de aardappels in het water plopte deelden de soldaten chocola uit aan de nieuwsgierige Kiek die samen met haar zusje was gaan kijken. “Moeder riep ons binnen. We mochten niet met de Duitsers praten. Daar snapten wij natuurlijk niks van!”
In Schaarsbergen konden ze niet blijven, dus werd de reis voortgezet. Ik liep aan de hand van van mijn oudste broer over de Ginkelse hei. Af en toe trok hij mij plat in een schuttersputje.” Engelse vliegtuigen op weg naar het Ruhr gebied dropten bommen. In Ede kon het gezin, samen met de achterburen uit Arnhem en hun twee tienerkinderen, een nachtje blijven. “Langer niet, want er was geen plek voor ons.”
Nederland was verdeeld in goed en fout, wij waren fout. Op weg naar school zongen kinderen: ‘vuile NSB-kinderen wij mogen lekker niet met jullie spelen’.
Lunteren
Een landgoed in Lunteren werd het verblijf voor langere tijd. Een huis met 40 andere evacués, “samen met moeder, mijn broertjes, zusje en de tienerkinderen sliepen we op de grond.” Overdag sprokkelde Kiek samen met haar zusje hout. “Als we het dan koud kregen gingen we naar de stal, daar was het lekker warm tussen de koeien. Er was een oude stalknecht, Fluit, die had hele kleine varkensogen weet ik nog. Hij gaf ons kippenmaïs. Dat peuzelden we dan lekker op.”
Toen op 16 april overal vlaggen gehesen werden, was Kiek jarig. “De ochtend hadden we doorgebracht in de schuilkelder. Medebewoners hadden cadeautjes gemaakt. Een groen poppenameublementje en een schilderijtje”. Buiten klonk ‘In Holland staat een huis’ en iedereen verzamelden zich op het voorplein. “Zoveel vrolijkheid en dansende mensen, we dansten rond de vlaggenpaal.”
Terwijl Nederland bevrijd was, begon voor Kiek een vervelende tijd. “Als je fout was, dan was je ook echt heel fout. En dat waren wij.” Het huis in Arnhem was onbewoonbaar, gebombardeerd en leeggeroofd. Een nieuw onderkomen vinden was nog een hele strijd voor Kieks moeder, omdat een vrouw van iemand die de verkeerde kant had gekozen niet geliefd was. “Uiteindelijk wist moeder een huisje in Lunteren te veroveren.”
Het gezin was arm. “De spullen die we nog hadden waren in beslag genomen. Op een naaigarnituurtje van mijn moeder na.” De vader van Kiek was direct in 1945 opgepakt.” Tot 1948 zag zij hem niet. “Of dat niet mocht van de regering, of mijn moeder, weet ik niet.” Altijd loog zij als kinderen haar vroegen naar haar vader. “Aan het begin zei ik, die is in een kamp. Wist ik veel wat een kamp was. Daar werd niet over doorgevraagd.”
De eerste herinnering aan hem na de oorlog is een trauma wat Kiek nog steeds doet emotioneren. “Ik herinner mij een heel koud tochtig station waar we stonden te wachten op een trein. Het vage beeld van een man in een regenjas die mij optilde en mij zomaar een zoen gaf!
Een gedeeld lot
“Nu ik 82 ben durf ik eindelijk te vertellen: mijn vader was fout in de oorlog”. Beide ouders praatten nooit over hun verleden. “Dat lot deel je met heel veel nakomelingen van de oorlog. En dat doet pijn”. Beelden van vluchtende kinderen nu uit de Oekraïne komen rechtstreeks naar binnen bij Kiek. “Dan denk ik: zo liep mijn moeder daar ook. Niet wetend waarheen”.